Herkomst gegevens
Herkomst familienaam
Land van Maas en Waal
Suntense polder

Herkomst gegevens

De informatie op deze site is voor een belangrijk deel achterhaald via Internet waaronder:

  • de Genlias database deze bevat bevolkingsregister gegevens vanaf 1800 tot begin 1900
  • het Gelders Archief
  • het Utrechts Archief
  • het Delfts Archief

De gegevens van na 1900 zijn voornamelijk afkomstig van familieleden.

Aangevuld door een onderzoek van Leo Verhoeven uit Gemert die navorsingen deed naar de familienaam van Sinten.

De vroegste vermelding van de naam Van Sunten vinden we in de gerechtelijke  archieven van de hertog van Gelre.  Uit lijsten van belastingbetalers uit het land van Maas en Waal en het Rijk van Nijmegen vóór 1415 blijkt dat in de jaren 1369, 1387, 1398 en 1399 ene Heinric van Sunten belasting betaalde aan de hertog van Gelre.  Deze Heinrich stond ingeschreven als ingezetene van de gemeente Leeuwen in het land van Maas en Waal.

Een halve eeuw later, op  3 februari 1441 om precies te zijn, wordt in een regest van Huis Soelen melding gemaakt van ene Jacob van Sunten, die de burgemeester, pastor en kerkmeester machtigt tot de verkoop van een stuk land groot 2 1/2 morgen. Deze transactie vindt plaats in de vrije heerlijkheid Ijzendoorn.

De stamboom echter gaat terug tot in 1700 met de naam Jan van Sunten.

Tijdens de reformatie zijn de kerkboeken verloren gegaan. Het is nu schier onmogelijk om de familiegeschiedenis tussen 1400 en 1700 in kaart te brengen.

Als je nog opmerkingen of aanvullingen hebt, schroom dan niet om contact met mij op te nemen.

 

Volkstellinggevens

Volgens de volkstellingsgegevens van het Meertens instituut kwam de naam 'van Sunten' in 1947 21 maal voor, voornamelijk in Gelderland.

In 2007 kwam de naam 25 maal voor en wel in de gemeenten Druten, Tiel, Tilburg, Gilze-Rijen, Prinsenbeek, Etten-Leur en Zwijndrecht. Zie kaart hieronder. Het aantal personen per gemeente komt overeen met de bij mij bekende familieleden.

Meertens instituut

Herkomst familienaam

De herkomst van de naam 'van Sunten' komt waarschijnlijk van de gelijknamige (klooster)boerderij die gelegen was op de terp 'Sunten' gelegen bij Horssen.

 

alt

 

Land van Maas en Waal

De dorpen in het gebied tussen de beide rivieren kennen een lange geschiedenis; zo rond 1100 worden ze al vernoemd en de meeste zijn waarschijnlijk nog wel enkele eeuwen ouder. Er bestond toen een betrekkelijk hoge welvaart. Sommige dorpen waren in de middeleeuwen groter dan nu en er werden toen voor die tijd - uit de opbrengst van de akkerbouw - rijke en grote kerken gebouwd, waarvan nu nog enkele resten zijn overgebleven. Uit diverse veldnamen en ook uit de rekeningen over de opbrengsten van de tienden, is af te leiden dat de bevolking toen voornamelijk leefde van de akkerbouw. De veeteelt is kennelijk pas later een rol gaan spelen.

Het Land van Maas en Waal kent een veelbewogen geschiedenis waarin talloze overstromingen en herhaalde invallen door Spaanse, Franse, Duitse en Oostenrijkse legers het gebied teisteren. Watersnood, talloze gevechten, ziekten van mens en vee, hongersnood en armoe behoren tot het leven in vroeger eeuwen. Ook tijdens de 80-jarige oorlog (1568-1648) wordt er in deze streken hevig gevochten. Veel Rooms Katholieken laten hun kinderen in het door Spanje bezette Brabant dopen. In de winter van 1571 breken de dijken door, terwijl het Land van Maas en Waal frontgebied is. Er is hevige watersnood en het platteland werd niet alleen geteisterd door de Spaanse troepen, maar ook door die van de Verenigde Nederlanden. In 1580 wordt Gelre staats en behoort dan tot de Unie der Verenigde Nederlanden.

 

alt

Nog geen vijfde deel van de bevolking heeft de oorlog overleefd. Velen zijn gedood, anderen omgekomen van honger of verdronken door het hoge water.

In 1601 is er weer watersnood. In 1603 heerst de pest in het gehucht Oosterhout aan de Waal. Pas in 1648 is er vrede (van Munster). In 1662 begeven de dijken het weer en tien jaar later komen de Verenigde Nederlanden in oorlog met Engeland, Frankrijk en Duitsland. De Franse troepen vallen begin 1672 het Land van Maas en Waal binnen. Alle volwassen mannen krijgen een geweer in de handen gedrukt, maar dat helpt niet veel, de Fransen blijven tot 1674.

In 1789 breekt in Frankrijk de Franse Revolutie uit. Keizer Leopold van Oostenrijk zond een leger. In 1794 trekken de "sansculotten" het Land van Maas en Waal binnen. Het jaar daarop trekken zij zich weer terug, maar niet nadat zij het machtige kasteel van de heren Bronkhorst te Batenburg in brand hebben gestoken. De Fransen komen echter terug. Op 3 en 4 februari 1799 breken de dijken weer door. Door de felle vorst en de watersnood verliezen vele mensen het leven. In 1804 wordt de broer van Napoleon, Lodewijk Bonaparte, koning van Nederland, waardoor de tijden voor vele streken in ons land iets beter worden. Maar in 1810 lijft Napoleon het land ten zuiden van de Waal in bij Frankrijk. Het Land van Maas en Waal behoort tot het Départment des Bouches du Rhin, arrondissement Nimuèges. De voertaal is Frans en in een overlijdensakte van 1813 of een trouwakte van 1807 staat dan ook Guillaume Hoes i.p.v. Willem Hoes en Pierre Hoes i.p.v. Peter Hoes. Het is tevens de periode van de zogeheten conscriptie oftewel inschrijving voor de krijgsdienst. Zeer waarschijnlijk zijn er familieleden geweest die gevochten hebben in Duitsland, Rusland, e.d. en nooit zijn teruggekeerd. In 1814 wordt Napoleon verslagen en Nederland "herboren". De rust keert terug in het land van Maas en Waal.

 

Tot zover deze historische schets van het land van Maas en Waal. We zoomen verder in en dat brengt ons bij het dorp Horssen.

Horssen

In de 14e eeuw valt het dorp Horssen als rijksonmiddelbaar leen onder de baronie van Batenburg. De kerk van Horssen behoort vóór 1559 tot het aartsbisdom Keulen, aartsdiaconaat Xanten, dekenaat Zyfflich. De Heer van batenburg had rechten en plichten ten opzichte van de kerk, haar bedienaren, de pastorie en de school. Behalve Xanten hebben ook andere ‘buitenlandse’ kapittels en abdijen kerkelijk (tienden) en geestelijk (vicarieën) bezit.

Protestantse periode

In het jaar 1609 wordt op last van de Staten van Gelre, gesteund door de magistraat te Nijmegen, de godsdienstige hervorming met geweld door gevoerd. Kerken worden ontnomen en aan predikanten gegeven voor de weinig talrijke protestanten. Land en eigendommen van de kerk en het kapittel van Xanten, eigenaar van tiendenrecht, worden geconfisceerd. Ook het van oorsprong katholieke Horssen raakt haar kerk kwijt als ene predikant Johannes Lotichius zich in de gemeente vestigt. De katholieken moeten voor het vervullen van hun godsdienstige plichten voortaan naar het graafschap Megen bij Oss uitwijken.

In 1672 komt de kerk van Horssen voor korte tijd weer in katholieke handen en is sprake van een doopboek. Twee jaar later hebben de protestanten de kerk weer in bezit. De katholieken bouwen een schuurkerk waar naast de eigen geloofsgemeenschap ook katholieken uit Bergharen, Altforst, Batenburg en Appeltern de Heilige eredienst bijwonen. De gemeenschap wordt bediend door paters Franciscanen. Over deze periode zijn geen doopgegevens bekend. Pas in 1720 wordt weer gesproken over dopelingen. In het jaar 1727 wordt melding gemaakt van 400 Rooms Katholieken en 14 Hervormde lidmaten. In 1795 worden aantallen geteld van 577 respectievelijk 58 gelovigen.

In 1800 nemen de katholieken de dorpskerk van de kleine hervormde gemeente over. Bij de overdracht is een deel van de oude boeken op het kerkhof gegooid waar ze door de wind worden verstrooid; een ander deel is door de kerkmeester, jonkheer Bouwens van Horssen, naar het statige Huis-te-Horssen meegenomen en hij heeft de boeken voor zijn dood vernietigd. Dit laatste heeft alles te maken de vicariekwestie, een langlopend geschil tussen de jonkheer en de kerkelijke gemeente over de betaling van de predikant.

Vicarieën, 'vrome stichtingen' werden in de late Middeleeuwen opgericht, met als doel een priester voldoende inkomen te verschaffen om op vaste, geregelde tijden missen voor het zielenheil op te dragen. De oprichting van de talloze vicarieën in de vijftiende en vroege zestiende eeuw was niet alleen een manifestatie van de in die tijd heftige angst voor het vagevuur. Zij vormde tevens een weerspiegeling van het laat-middeleeuwse gemeenschapsdenken. In veel gevallen was het zo dat de stichting van een vicarie niet het gevolg was van de goedgevendheid van één enkele persoon of familie, maar het resultaat was van een gemeenschappelijke inspanning van de parochie.

Na de Reformatie krijgen de vicariestichtingen in ons land een nieuwe bestemming. Volgens de overheid dienen de inkomsten uit de stichtingen ten nutte te komen van de gereformeerde Kerk en de Staat. Daarom probeert zij het beheer en de begeving van de vicarieën onder hun gezag te brengen. In de loop van de zeventiende eeuw zijn bij herhaling plakkaten afgekondigd om gestalte te geven aan het streven de vicarieën tot een instrument van een gereformeerde onderwijs- en kerkpolitiek te maken. Deze overheidspolitiek leidt echter herhaaldelijk tot ernstige tegenwerking. De vraag wie recht op de inkomsten uit deze stichting had, zorgt voor vele langdurige en hevige conflicten, voor processen en voor ingrijpen van de overheid. Zo ook in Horssen.

De vicariekwestie in Horssen leidt in elk geval tot het vernietigen van onvervangbare kerkboeken. De boeken die de tand des tijds wel hebben overleefd zijn doop- en trouwregisters met lidmatenlijsten van 1743 tot 1771 en een overlijdensregister van 1729 tot 1810. Van de katholieke parochie zijn doop- en trouwboeken bewaard gebleven van 1720 tot 1811.

Dit alles betekent dat alle persoonsgegevens uit Horssen vóór 1720 verloren zijn gegaan. Hier houdt een belangrijk spoor in de zoektocht naar de familiegeschiedenis op.

19e eeuw

In het aardrijkskundig woordenboek van A.J. van der Aa uit 1844 wordt het dorp Horssen als volgt omschreven:

“Deze gemeente bevat niet meer dan het dorp Horssen en eenige verstrooid liggende heide. Zij beslaat eene oppervlakte van 1161 bunder, 12 roeden, 45 ellen, telt 135 huizen bewoond door 165 huisgezinnen uitmakende een bevolking van ruim 800 inwoners die meest hun bestaan vinden in de landbouw, tabaks- en veeteelt.Ook heeft men er eenen wind- en korenmolen.

De Rooms Katholieken die er 690 in getal zijn, onder welke 470 communicanten, maken eene stat. uit, welke tot het apost.vic.gen. van Roermonde, deken van Druten, behoort en door eenen pastoor die tevens deken is benevens eenen kapellaan bediend wordt. De Hervormden die hier 115 in getal zijn, onder welke 50 ledenmaten, maken eene gemeente uit welke tot de classis van Nijmegen, ring van Batenburg behoort. De 8 Israëliten, die men er aantreft, worden tot de ringsynagoge van Nijmegen gerekend. Men heeft in deze gemeente eene school welke door een gemiddeld getal van 120 leerlingen bezocht wordt.Deze gemeente is eene heerlijkheid die weleer tot de baronie van Batenburg behoorde. Er is een aanzienlijk kasteel, het Huis-te-Horssen genaamd, alsmede de overblijfselen der bouwvallen van een klooster. Het was naar men vermoedt bewoond door Kartuizers”.

Het in de beschrijving genoemde klooster is in de 15e eeuw gesticht door de Heer van Batenburg ten behoeve van Franciscanessen.  In 1444 nemen Franciscanen behorende tot het kapittel van Utrecht er hun intrek. Het klooster droeg de naam Holtmeer en de fundamenten zijn in de vorige eeuw blootgelegd.

Suntense polder

Binnen het grondgebied van de gemeente Horssen, op de grens met Bergharen, ligt een oude polder genaamd de Suntensche polder. Uit een beschrijving blijkt dat binnen de polder de volgende veldnamen voorkomen: Vijf Morgen, Drie Morgen, Bernardusse Hogenkamp land, Den Ham, Thijssen Huijt, Grote Ham, Kleine ham, Hameesland, Breekwagen, De Geer, en niet te vergeten ’t Sunten.

 

Op een 19e eeuwse gemeentekaart van Burgharen is te zien dat de polder wordt begrensd door de Nieuwe Wetering, het Roedensche dijkje, De Roedensche straat en De Broek Wagensche straat. De omliggende polders waren genaamd de Grootveldsche polder, de Hooge Veldsche polder en de Neerkantsche polder.

 

Op de kaart staat aangegeven dat in het Noordwestelijk deel van de Suntensche polder, waar de Roedensche dijk een scherpe bocht maakt, een boerderij ligt die de naam draagt “’t Sunten”. De bewoners van deze boerderij noemden zich Van Sunten, Op Sunten of van ’t Sunte. Op een recente plattegrond van de streek staat het Sunten nog steeds vermeld.

De oorspronkelijke boerderij heeft de geschiedenis helaas niet overleefd; in de winter van 1932 is zij afgebrand. Bij het uitgraven van de fundering van de afgebrande boerderij is op een meter onder de drempel van de voordeur het geraamte van een dier gevonden. Het blijkt te gaan om een bouwoffer, een Germaans respectievelijk Middeleeuws gebruik om de goden gunstig te stemmen.

Dat de boerderij al in de Middeleeuwen bestond blijkt uit een uit een originele oorkonde van 11 juli 1392 uit het archief van het cistersiënzerklooster Grafenthal bij Goch (D) waarin gesproken wordt over de “sunter hostert”. De tekst uit de oorkonde meldt dat dijkgraaf Willem van Druten enkele oude mannen bijeen roept die “buermeisters” waren toen de schutlaken (d.i. een dwarsdam met afsluitbare koker in de Wetering)nieuw gelegd werd. De oude mannen hebben “geswaren ten heiligen” dat de bewoners van Deest weliswaar tweederde en de die van Haren eenderde moesten betalen in het onderhoud, doch dat die van Haren daarenboven “seuven pond” extra zouden betalen. Want er waren nog “honderd inde sess” morgen land die rechtstreeks op dat schutlaken uitwaterden. Dat waren “den Woirthouel, ’t Melenbroek, Wullinxwyde ind sunter Hostert”. Al die gronden zijn nog gemakkelijk terug te vinden. De boerderij ‘t Sunten heette in de dijkcedullen later de Suntense bouhof; dat die boerderij eenmaal “hostert” heeft geheten, blijkt uit het nog bestaande “hostertse straatje” daar vlak langs. Van het woord “hostert” wordt beweerd dat het verwijst naar een eigen bezit; dit in tegenstelling tot de hof waar de zetboer woont of de hofstatt die wordt bewoond door een pachter. Deze uitleg van het woord “hostert” zou kunnen verklaren waarom in oude kapittel- en kloosterarchieven dit begrip zo weinig voorkomt.

Over het cistersiënzerklooster is bekend dat het in opdracht van Graaf Otto II (1215-1271) is gebouwd voor adellijke nonnen. Hij had het rijk begiftigd, net als veel van zijn opvolgers. Na een roemrijke 42-jarige regering is graaf Otto in 1271 begraven in het klooster. In de 14e eeuw wordt het klooster genoemd als klooster Grafenthal, ook Nijclooster genoemd. Gelegen aan de Niers tussen Aspermühle en Kessel, en gesticht door de graven van Gelre (vandaar de naam, enkelen zijn er begraven) is het klooster bedoeld voor dames van goede komaf. Het ontvangt van deze gegoede families veel bezittingen en (delen van) opbrengsten tot in de verre omtrek. Het klooster wordt in de Franse tijd opgeheven en als boerderij voortgezet, maar is vandaag de dag in verval geraakt.

Aangezien de kloosterzusters in Beuningen, Druten en Leeuwen (17 boerderijen) nogal wat bezittingen hadden waaronder landgoed Boldershof is het mogelijk dat ook op het Sunten het recht op de kleine tienden bestond, een soort kerkelijke belasting. Dit recht hield in dat de graaf van Gelre Otto II (1215-1271), ook wel “de lamme” of “met de paardenvoet” genoemd, de tienden van het gebied aan het klooster geschonken had.

Onder tienden verstaat men het tiende deel van de opbrengst van hoeven en bouwlanden, dat door de eigenaar of pachter (dus door de gebruiker) moest worden afgestaan. Oorspronkelijk kwamen de tienden ten bate van de kerk. Later hebben machtige wereldlijke heren ze toegeëigend. De eigenaars hadden dus niet de vrije beschikking over de gehele opbrengst van de oogst. Wel moesten ze het land bemesten ploegen, zaaien of maaien. Maar slechts 90% van de oogst mocht geborgen worden, want 10% moest voor de tiendheffer blijven staan. De tienden hadden betrekking op zowel de landbouwproducten als de veeteelt. De tienden verdwenen pas in 1907. Toen kwam de tiendwet tot stand die de afkoop van alle tienden op billijke wijze regelde.

Op de plaats van de afgebrande boerderij is vervolgens een nieuwe boerderij opgetrokken. De huidige bewoners van ’t Sunten dragen niet langer de naam Van Sunten. Ook vorige bewoners als de familie Heijting en Van Essen noemden zich niet naar de boerderij waar leefden en werkten. Uit het volgende blijkt dat al in 1807 een andere familie op het Sunten woont:

“Gradus Reijnen, wonende op het Sunten; Peter van Wijk, won. te Bergharen; Jacob Gurts, wonende te Bergharen. Op 19-7-1807 in de herberg van Jan v.d. Akker te Horssen met messen met elkaar gevochten, waarbij Jac. Gurts werd verwond. Beide laatstgenoemden gebrek aan bewijs. Eerstgenoemde krijgt boete van f 75.-- met zekere bepalingen”.

Op enig moment heeft de bewoners familie Van Sunten de Suntensche polder dus verlaten. Naar de reden van het vertrek kunnen we alleen maar raden.

Sunten

Nu duidelijk is dat de familienaam Van Sunten verwijst naar een oude polder op de grens van Horssen en Bergharen in het land van Maas van Waal, rijst de vraag naar de betekenis van de naam Sunten.

van Sunten's met mallejan voor bomen transport

Volgens een overlevering bestaat de mogelijkheid dat Sunten een verbastering is van Sint Barbara. Oude dokumenten uit de 15e eeuw die verhalen over de rechten die op bepaalde grondgebieden rusten, omschrijven het woord Sint inderdaad als Sunten zoals in het onderstaande voorbeeld duidelijk wordt:

 “Den tienden, groff ende smal, over dat guet tot Hilbolding, gelegen in Sunten Nycolauskerspel tot Deventer in der buerschap toe Wetering”.

 Als kan worden aangenomen dat het woord Sunten inderdaad een verbastering is van Sint dan laat zich vervolgens de vraag stellen waarom een bepaald grondgebied vernoemd is geworden naar een heilige (wellicht de heilige Barbara). Uitgaande van het vermoeden dat de cisterziënserzusters van het klooster Grafenthal het recht van de kleine tienden op het Sunten hadden, is een religieuze duiding van de naam Sunten niet geheel onwaarschijnlijk.

De Heilige Barbara zou een serieuze mogelijkheid kunnen zijn aangezien zij als martelares als een voorbeeld voor slotzusters wordt beschouwd; dit omdat zij net als de slotzusters werd opgesloten. De religieuzen leerden uit het leven van Barbara dat zij het leven moesten beschouwen als een moeizame tocht vol hindernissen, maar met als uiteindelijke doel de eeuwige zaligheid.